Bij het informatiemodelleren voor de werkweek werd je geholpen door een casusbeschrijving. Deze bestond uit een citaat uit een circulaire en een aantal plaatjes en tabellen. Met behulp van die informatie kon je dan elementaire zinnen formuleren die je in de FCO-IM-casetool opnam.
In je 6e-klasproject zul je deze informatie zelf boven tafel moeten zien te krijgen. Heb je een opdrachtgever, dan moet je deze goed interviewen. Bereid een aantal vragen goed voor (vraag ook naar folders, circulaires, formulieren, print-outs en eventueel bestaand materiaal dat verbeterd moet worden) en beloof tijdens je gesprek nog niets. Zorg ervoor dat je de antwoorden goed begrijpt en vraag eventueel door. Bedenk dat opdrachtgevers weinig tijd hebben en dat je waarschijnlijk weinig bijeenkomsten met hen zult hebben!
Uit de gesprekken met de opdrachtgever moet je nu een terminologiewoordenlijst (een werkvocabulaire of een modeldictionary) destilleren; deze lijst maak je door alle zelfstandige naamwoorden uit de casus te plukken en met de projectgroep na te gaan of ze van betekenis zijn voor de applicatie of niet. Neem in de lijst op wat de termen betekenen (geef een definitie) en noteer de overweging om het woord wel of niet op te nemen in de analyse.
Haal ook belangrijke werkwoorden uit de casus en doe voor deze hetzelfde.
Maak je een databaseapplicatie, formuleer dan met behulp van de gegevens uit de modeldictionary elementaire zinnen. Analyseer de informatie vervolgens met FCO-IM en genereer de database.
Hierna hoef je dan alleen nog de interacties binnen het systeem te analyseren en in een toepassing vast te leggen.