Bij softwareontwikkeling moet je vooraf goed onderzoeken wat de software moet doen. Moet deze functioneren binnen een bepaalde context of situatie, welke informatie moet beschikbaar zijn voor de software en welke typen gebruikers moeten met de software overweg kunnen?
In de casus van de werkweek voor de vierde klassen uit onderdeel 10 van het werkboek heb je alleen maar kennisgemaakt met informatiemodelleren. Daarbij is heel weinig aandacht besteed aan de context (de school of de schooladministratie) en zelfs helemaal geen aandacht (met uitzondering van de vijf query's die je moest maken) aan de eindgebruikers. Je hebt er dus geen idee van gekregen hoe de in de database gestructureerde gegevens zo efficiënt mogelijk bevraagd kunnen worden om eindgebruikers relevante informatie te kunnen geven. Wat is relevant ("Wie moet er nog betalen?") en wat niet ("Hoeveel meisjes mogen niet naar Praag, terwijl ze dat wel graag wilden?") ?
Bij de domeinanalyse heb je te maken met twee belangrijke aspecten:
informatie modelleren: dit betreft de statische structuur van het informatiesysteem;
interacties vastleggen: dit betreft de dynamische structuur van het informatiesysteem. Omdat dit nieuwe stof is, is het raadzaam de pagina achter de link goed te bestuderen.