In een betogende spreekbeurt wil je je luisteraars overtuigen
van jouw mening, je standpunt, over een onderwerp. Kies dus
een onderwerp waarvan je veel weet.
De inleiding van je spreekbeurt heeft drie doelen:
eerst kondig je je onderwerp aan (titel en schrijver);
daarna vertel je jouw standpunt over het onderwerp (wat vind je van het boek?);
ten slotte leg je uit uit welke onderdelen je spreekbeurt bestaat (de structuur). Hiermee help je je toehoorders de aandacht er beter bij te houden.
In het middenstuk van je spreekbeurt geef je de argumenten voor je standpunt.
Leg je argumenten goed uit: onderbouw ze met voorbeelden, vertel wat anderen over het onderwerp gezegd hebben en zeg ook waarom jij er zo over denkt.
Bijvoorbeeld:
De oude films worden nog steeds vertoond op tv, terwijl de nieuwe films na vijf jaar verouderd zijn. Laatst heb ik nog op tv een film gezien met Charlie Chaplin en ik vond hem nog steeds ijzersterk.
Ook filmrecensenten hebben het nog steeds over deze grote acteur.
Noem in het middenstuk ook tegenargumenten, die je vervolgens ontkracht. Bijvoorbeeld:
Sommigen vinden een film van Chaplin hopeloos ouderwets, omdat in zo'n zwart-wit film erg stuntelig geacteerd wordt, (tegenargument)
Maar het is juist die manier van acteren waardoor Chaplin nog altijd beroemd is. Niemand kan hem dat nadoen! (ontkrachting)
In het slot van je spreekbeurt herhaal je je standpunt. Eindig je spreekbeurt met een pakkende zin, een uitsmijter. Bijvoorbeeld:
Neem eens de tijd en kijk naar een klassieker van Charlie Chaplin. Je zult er minstens zo hard om moeten lachen als om Jim Carrey!
Naar: Nieuw Nederlands 3, Ster-editie, Wolters-Noordhoff, Groningen, 2004, p. 96