Sinds
jaar en dag klagen docenten Nederlands en docenten Moderne Vreemde Talen in ons
onderwijsinstituut over het gebrek aan kennis van grammatica, terwijl er vanaf
de brugklas toch wekelijks een deel van de lestijd van Nederlands besteed wordt
aan zowel redekundige als taalkundige ontleding. Je werkt trimesters lang aan
zinsontleding en woordsoortbenoeming, maar onmiddellijk na willekeurig welke
vakantie merk je dat bijna alle behandelde stof weer uit de hoofden van onze
jonge onderzoekers verdwenen is.
Dat
doet pijn, vooral omdat grammatica een van mijn favoriete onderdelen in het
taalonderwijs is. Dat favoriete ligt vermoedelijk aan het feit dat het
analytisch van aard is. Weliswaar ben ik meer gespecialiseerd in
transformationeel-generatieve grammatica[1],
maar zonder analyses van de oppervlaktestructuur (begrijp je dit woord niet, dan
moet je eerst de voetnoot lezen) van een zin kan ook de moderne taalkundige niet
aan de slag. Deze analyse kan onder andere met behulp van de traditionele
grammatica gepleegd worden.
In
de klas ben ik (geloof het of niet: interview mijn leerlingen maar) enthousiast
genoeg, maar enthousiaste praatjes vullen geen gaatjes. De theorie van het
ontleden is niet zo verschrikkelijk uitgebreid; de pijn zit hem bij de meesten
vooral in het gebrek aan ervaring. En ervaring opdoen kost tijd. Tijd hebben we
in overvloed: tenminste, als we naar de tv willen kijken, als we willen sporten,
als we willen computeren of als we op een andere manier willen recreëren. Maar
wanneer we willen recreëren met grammatica is de tijd opeens op.
Iedereen
die nooit met de methode-Paardekooper heeft gewerkt, herinnert zich nog wel
hoeveel tijd het vergde om een zin te ontleden. Je moest dan onder de zin
opschrijven:
Sáái, sáái, sáái! en was het niet sáái, dan was het wel sláápverwekkend. De Paardekooperianen hadden het gemakkelijker. Met behulp van grafische afspraken konden de zinsdelen gemarkeerd worden. Bijvoorbeeld:
Dat scheelt toch vijf regels schrijven. De notatie van Paardekooper gebruiken wij ook. Daar is het saaie overschrijfwerk dus mee geëlimineerd.
Hoe
komt het dan dat het nu nog steeds saai is? De bespreking van het huiswerk in de
klas blijft natuurlijk saai. Het volstaat niet door de vraag te stellen: “Wie
heeft er nog problemen?”, want een leerling die niet weet dat hij fouten heeft
gemaakt, zal ook de problemen niet kunnen onderkennen. Je bent dus veroordeeld
tot klassikaal nakijken: dodelijk voor welk enthousiasme dan ook. Hoe
kunnen we dat nakijken inkorten en een hoger rendement uit de les halen?
Nu
speelt de computer een rolletje in het referentiekader van de meeste leerlingen
(en in dat van mij). Een belangrijk nadeel van educatieve software tot nu toe
was dat deze eerst gekocht (drempel 1) en daarna geïnstalleerd moest worden
(drempel 2), voordat men erachter kwam dat hij niet aansloot bij de lesmethode
(drempel 3), waarna hij helemaal niet meer gebruikt werd. De enkeling die de
drempels geslecht had, werd vervolgens gefrustreerd door herhaling van te weinig
opgaven in steeds dezelfde volgorde (drempel 4). Geen wonder dat educatieve
software zichzelf uit de markt prijst.
De
vraag die ik me stelde, was: hoe haal ik als softwaremaker de drempels weg,
zodat de leerling fris aan de oefeningen kan beginnen en daarbij scherp kan
blijven, omdat de leerstof gevarieerd genoeg is?
Drempel
1: maak de
software gratis. Oeps! Zo ver hoeft de liefde voor het vak nu ook weer niet te
gaan. De uren aan theoretisch onderzoek en praktische softwareontwikkeling
kunnen echter over langere termijn terugverdiend worden door de licentie voor de
software via school te regelen. Laat ouders van de doelgroep ieder jaar via de
rubriek
Figuur
1:
Dagobert Duck en de ontdekking van de softwaremarkthemel
lesmaterialen
op de
boekenlijst een minimaal bedrag betalen voor het gebruiksrecht en de school
betaalt de softwaremaker na aftrek van administratieve kosten.
Drempel
2: maak de
software toegankelijk via internet. Wie thuis geen internet heeft, kan op school
gebruik maken van de software. Toegang tot de software kan met een wachtwoord
verkregen worden. Dat wachtwoord kan de docent van de doelgroep jaarlijks aan
zijn leerlingen verstrekken. Het wachtwoord zou zelfs zonder problemen aan
buitenstaanders gegeven kunnen worden. De vergoeding voor de software was immers
al geregeld bij het slechten van de vorige drempel.
Drempel
3: de
software moet natuurlijk op maat gemaakt zijn. Wij gebruiken een
grammaticamethode die door de sectie Nederlands ontwikkeld is. Er liggen geen
rechten bij een uitgever, maar zelfs als die er wel zouden zijn, hoef je geen
gebruik te maken van diens materiaal. Het oefenprogramma waarover ik in het
vervolg meer zal vertellen blijkt door de objectgeoriënteerde aanpak overigens
eenvoudig aanpasbaar te zijn aan de eigen methoden van naburige scholen of aan
methoden in andere disciplines.
Drempel
4: door de
software te voorzien van een database en deze database te vullen met voldoende
vragen en antwoorden kan telkens een nieuwe verzameling vragen via een
dobbelsteenmethode opgeroepen worden. Met een keuzemogelijkheid die varieert van
5 tot 50 zinnen over 7 lesonderdelen, blijkt een database met 400 opgaven
ruimschoots te voldoen.
Eind
november 2003 ben ik begonnen met een opzetje om grammatica via internet te
kunnen laten oefenen. Wat moest er gebeuren? Ik moest opgaven verzamelen – met
dank aan Léon Adams voor de elektronische versie van het grammaticaboek – en
de daarbij behorende antwoorden. Bij het ontwerpen van de database moest
rekening gehouden worden met redekundige en taalkundige ontleding.
Vervolgens
moesten alle goede antwoorden in de database geplaatst worden. Omdat vooral bij
de woordsoorten gemakkelijk invoerfouten gemaakt worden, heb ik daar ook een
controlecomponent bij ontwikkeld. De data moesten op het internet bekeken kunnen
worden. Daarna moest er een interface geschreven worden in html (de
internettaal), de keuze van de hoofdstukken en de aansluiting op de database
moesten gerealiseerd worden in ASP (een programmeertaal die op de server van de
provider werkt) en SQL (een standaardvraagtaal voor databasemanage-mentsystemen)
en tenslotte moest de afwikkeling van vraag en antwoord, van scores bijhouden en
van foutenafhandeling geprogrammeerd worden in JavaScript.
Aan
de foutenafhandeling zou natuurlijk een foutenanalyse vooraf moeten gaan, maar
deze heb ik voorlopig uitgesteld. Bij dit alles heb ik geprobeerd het programma
zo te onderwerpen dat de ouderwetse telefoonmodemgebruiker na de keuze van
hoofdstuk en hoeveelheid zinnen het modem zou kunnen uitzetten.
Figuur
2:
startpagina van GGRRrammatica
Vanaf
begin januari 2004 is de eerste versie toegankelijk gemaakt via www.stoopned.tk[3].
Wat is er sindsdien gebeurd? Nadat ik mijn collega’s van de sectie Nederlands
op de link gewezen had, is het aantal bezoekers van de site vergeleken met
januari 2003 verzesvoudigd. Er zijn blijkbaar wat drempels geslecht!
De
foutenafhandeling is op dit moment nog ad hoc; zij bestaat uit een
vingeroefening waarbinnen nog niet de resultaten van een foutenanalyse zijn
opgenomen. Daarom is het programma nu nog gratis. De leerling ziet wel wáár
een fout gemaakt is, maar krijgt nog niet te lezen welke dénkfout eraan ten
grondslag ligt. Aan die foutenanalyse zal nog wel een meivakantie opgeofferd
moeten worden, schat ik. De eerste drempel is nu dus weg.
Figuur
3:
voorbeeld van redekundige ontleding met foutenherkenning
Over
de tweede drempel heeft nog niemand geklaagd, terwijl er toch een e-mailcontact
op de site staat die vaak door leerlingen gebruikt wordt: ook door leerlingen
die niet in mijn klassen zitten. Blijkbaar bestaat deze drempel niet.
De derde drempel heb ik zelf weggehaald. De software volgt qua vorm precies de hoofdstukken in het boek en qua inhoud het ontleedalgoritme voor de redekundige ontleding en de te benoemen woordsoorten in de taalkundige ontleding. Via hulpknoppen kan de leerling de definities van de zinsdelen en de woordsoorten opvragen.
Figuur
4:
voorbeeld van een hulpscherm
Drempel
vier bestond aanvankelijk nog wel (vooral als men maar 5 zinnen wilde oefenen),
maar nadat een extra dobbelsteenprocedure was toegevoegd, is het aantal klachten
hierover aanmerkelijk verminderd.
Figuur
5:
woordsoortbenoeming. Let op de Paardekoopernotatie in de zin
Vlak
voor de krokusvakantie vroeg ik zo’n zeventig leerlingen per e-mail te
reageren op een zestal vragen over het programma. Een derde reageerde op mijn
vragen. De helft van hen gebruikte de software nooit, omdat ze geen problemen
met de leerstof zei te hebben; de andere helft gebruikte de software minstens
éénmaal per week. Deze leerlingen verwachtten dat ze een half tot twee punten
vooruit zouden gaan op dit onderdeel.
Het
programma is helemaal afgestemd op de brugklas. Nu blijkt dat er ook hogere ónderbouwers
naar de site gestuurd worden door hun docent. Verder laat ook onze remedial
teacher de leerlingen werken met het programma: voorlopig naar tevredenheid. Of
er op langere termijn een groter leereffect zal zijn, weten we natuurlijk nog
niet.
Het
antwoord op de vraag hoe de lestijd minder saai kan worden, is: laat de
leerlingen thuis of in de infotheek oefenen met de software: tien minuten per
week lijkt al voldoende. De leerlingen kunnen dan in de klas vragen stellen over
het advies dat zij van de software hebben gekregen, nadat zij al de zinnen
doorgewerkt hebben.
Figuur
6:
slotscherm met leeradvies op basis van gemiste antwoorden
Blijkt
dat iedereen hetzelfde advies krijgt, dan is een centrale klassikale uitleg op
zijn plaats. Blijkt dat een enkeling een studie-advies krijgt op een bepaald
onderdeel, dan kan de klas individueel aan de slag met de vervolgstof en heb je
als docent tijd om de enkeling verder te helpen.
Tenslotte:
in B17 zei een meisje op lichtverwijtende toon: “Mijn moeder zit nu elke avond
grammatica te oefenen, omdat ze dat leuk vindt…”
Geleen,
21 februari 2004
[1]
Afgekort: TGG. In de moderne taalkunde hangt men sterk aan de gedachte dat
mensen vanuit een aangeboren taalvermogen eerst een dieptestructuur
samenstellen van een zin. Op die structuur worden ‘wat’
transformatieregels losgelaten die er onder andere voor zorgen dat de
woorden in de juiste volgorde staan en de juiste vorm aannemen. De
uiteindelijke uiting staat dan in de oppervlaktestructuur. De
transformatieregels zelf zijn nog niet allemaal bekend: daarop onder andere
is het onderzoek.gericht van de moderne grammaticus.
[2]
Niet vergeten om een onderscheid te maken tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk
gezegde.
[3]
Via de optie: brugklas, kan men vervolgens surfen naar GGRRrammatica
oefenen.
Bron: Trevitaal, februari 2004, personeelsblad Trevianum Scholengroep Sittard